Voorafgaand aan een aantal activiteiten is actueel bodemonderzoek nodig. Er zijn regels over welk type onderzoek nodig is en aan welke normen het onderzoek moet voldoen. Het voorafgaand bodemonderzoek (naar de chemische kwaliteit van de landbodem) is verplicht bij de milieubelastende activiteiten, zoals graven in bodem met een kwaliteit onder of gelijk en boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, saneren van de bodem en bouwen op een bodemgevoelige locatie.
Het doel van het voorafgaand bodemonderzoek is om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Het exacte doel kan echter per situatie verschillen. Dit hangt af van de aanleiding van het onderzoek.
Een voorbeeld van een aanleiding is graven in de bodem. Uit het voorafgaand onderzoek blijkt of de interventiewaarde bodemkwaliteit wordt overschreden en zijn vervolgens bij de activiteit ‘graven’ regels van toepassing.
Voor de activiteit saneren geeft het onderzoek aan de hand van de beoogde terugsaneerwaarde inzicht in de ontgravingscontour (horizontaal en verticaal).
Bij het bouwen op een bodemgevoelige locatie (een locatie waarop een bodemgevoelig gebouw is toegelaten) bepaalt het onderzoek of sanerende maatregelen nodig zijn om op de locatie te mogen bouwen. Het voorafgaand bodemonderzoek bepaalt of de locatie verdacht is op bodemverontreiniging en of bodemverontreiniging aanwezig is. Als er bodemverontreiniging is, moet getoetst worden of sprake is van overschrijding van de maximaal toelaatbare kwaliteit bodem.
Uiteraard kunnen er nog meer aanleidingen zijn voor voorafgaand bodemonderzoek. Bij een nul- of eindonderzoek gaat het om het starten of beëindigen van bodembedreigende (milieubelastende) activiteit. Voor het toepassen van grond of baggerspecie is het soms nodig de kwaliteit van de ‘ontvangende’ bodem te bepalen. Andere voorbeelden zijn een transactie van een locatie of een functiewijziging.
Het voorafgaand bodemonderzoek kent een trapsgewijze benadering. Er zijn 3 mogelijke fasen in het onderzoek: vooronderzoek, verkennend bodemonderzoek en nader bodemonderzoek.
Bij een voorafgaand bodemonderzoek is altijd een vooronderzoek (NEN 5725) nodig. Het doel van het vooronderzoek is om vast te stellen of de locatie verdacht is op het voorkomen van een bodemverontreiniging waar (nog) onvoldoende informatie over bekend is. Het vooronderzoek bestaat uit het raadplegen van historische en huidige informatie. Hiervoor wordt alle beschikbare bodem gerelateerde informatie over de locatie verzamelt. Onderdeel van het vooronderzoek is ook: beoordelen of de beschikbare informatie nog actueel genoeg is.
Als een locatie verdacht is op het voorkomen van een bodemverontreiniging en onvoldoende informatie bekend is over de daadwerkelijke kwaliteit van de bodem of het grondwater, dan dient de initiatiefnemer een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) te (laten) uitvoeren. In het geval van een verdenking op asbest in de bodem is een verkennend bodemonderzoek asbest (NEN 5707) nodig. Met een verkennend bodemonderzoek (asbest) stelt de initiatiefnemer door het (laten) uitvoeren van veldwerk (plaatsen boringen, peilbuizen, graafgaten) en chemische analyses de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater vast.
Uit een verkennend bodemonderzoek kan blijken dat een nader onderzoek (NTA 5755) nodig is. Ook bij het nader bodemonderzoek vindt veldwerk plaats. Het doel van het nader bodemonderzoek kan heel divers zijn. In deze fase is er sprake van maatwerk.
Voor het uitvoeren van bodemonderzoek zijn verschillende protocollen (zie Certificering) en normen (zie Diensten) van toepassing.
Bij de meld- en informatieverplichtingen voor onder andere graven boven de interventiewaarden, saneren van de bodem en bouwen op een bodemgevoelige locatie moet de initiatiefnemer ook de bodemonderzoeksrapporten meesturen.
Indien men voornemens is een watergang of -partij te dempen, verbreden of voor onderhoud te baggeren dient de waterbodemkwaliteit middels onderzoek te worden vastgesteld. Ook waterbodemonderzoek kent een trapsgewijze benadering met de onderzoeksfasen vooronderzoek (NEN 5717), verkennend waterbodemonderzoek (NEN 5720) en onderzoek naar asbest in de waterbodem (NEN 5720).
Om de milieuhygiënische kwaliteit van een partij grond of baggerspecie te bepalen is een verklaring op grond van een partijkeuring (een ‘AP04-keuring’) vereist. Om te komen tot een verklaring op grond van een partijkeuring zijn er drie stappen: vooronderzoek, uitvoering van de keuring en afgifte van een milieuverklaring bodemkwaliteit.
Voorafgaand aan een partijkeuring is tevens een vooronderzoek verplicht. Dit moet voor grond voldoen aan NEN 5725 en voor baggerspecie aan NEN 5717. Uitvoeren van vooronderzoek is nodig om het volgende vast te stellen: de (mogelijke) aanwezigheid van verontreinigingen of andere parameters, herkomst van de partij, eventuele gelaagdheid in de partij en de verwachte milieuhygiënische kwaliteit van de te keuren partij vast te stellen.
De uitvoering van de partijkeuring dient volgens een beoordelingsrichtlijn onderliggend protocol (zie Certificering) te worden verricht. Het protocol beschrijft op welke wijze de partijkeuring moet worden uitgevoerd en welke informatie in het monsternemingsplan en -formulier moet staan. De initiatiefnemer stelt een milieuverklaring bodemkwaliteit op.